1
Een flat ergens in de stad
Ook die avond lag Puck pas in zijn bed toen het al donker was. Veilig hoog
weggestopt in zijn kleine slaapkamertje in het kleine appartementje in het
enorme betonnen flatgebouw, midden in de stad. Door het raam kon hij de andere
flatgebouwen zien staan.
Het was al laat maar hij wilde niet slapen. Zijn moeder zag het licht van zijn
lamp onder de deur door schijnen en kwam zijn kamer in.
‘Slaap je nog niet, Puck?’
Puck schudde zijn hoofd.
‘Mam, in welke stad ik ook kijk, er staan alleen maar flatgebouwen. Is dat overal
zo?’
Dilma, zijn moeder, aarzelde. Ze was moe van het werk in de fabriek en zat
eigenlijk te wachten op Bert, haar man, die altijd nog later thuiskwam dan zij.
‘Ja Puck, zo is het, maar dat is niet altijd zo geweest.’
‘Kan je ook voorbij de steden komen? En wat is daar dan?’
Dilma knikte.
‘Als je de weg blijft volgen en je rijdt door alle steden van het land, dan kom
je uiteindelijk in de laatste stad.’
Puck probeerde zich de laatste stad voor te stellen en wat daar voorbij was.
‘Ik stel me een plaatje van een stad voor met daarachter een enorm zwart ravijn.
Alsof de wereld daarachter ophoudt te bestaan.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Zo kan het er toch niet uitzien?’
‘Nee, zo ziet het er ook niet uit, Puck.’
‘Wat is er dan voorbij die laatste stad?’
Dilma ging op de rand van zijn bed zitten en aaide over zijn warrige haar.
‘Voorbij de laatste stad? Daar zijn bossen en velden waar niemand naar omkijkt.
Daar lopen dieren los, dieren die wij in de stad nooit zien. Ik kan je
vertellen van de merel die daar zingt of het winterkoninkje.’
Puck pakte zijn tablet weer van het nachtkastje en tikte op het scherm.
‘Dat geluid ken ik toch. Dat hebben we pas nog op school opgezocht.’
Dilma schudde haar hoofd.
‘Het geluid is in het bos heel anders. Daar is het vrolijk en vrij. Op je tablet
is het alleen maar een geluid. Een mooi geluid, maar niet echt.’
Puck begreep niet wat ze bedoelde. Een geluid is toch gewoon een geluid?
Natuurlijk kende hij het fluiten van een merel, of het geblaf van een vos, echt
wel.
Hij zocht de merel op en meteen klonk zijn gefluit door het kleine kamertje.
Het weerkaatste tegen de betonnen muren.
Dilma glimlachte. ‘Nee jongen, dat is dan wel het geluid van een merel, maar een merel in het bos,
dat klinkt zo anders. Dat klinkt… dat klinkt…’
Er liep een traan over haar wang. Ze veegde hem met een bruusk gebaar weg.
‘Voorbij de laatste stad worden de wegen snel smaller. Ze kronkelen tussen de
bossen en de heide door, op weg naar een enkele oude boerderij. Er zijn niet
veel van die losse oude huizen meer over. En het worden er steeds minder. Ze
zijn allemaal verlaten. Ze verkrotten en storten in.’
Puck staarde door het raam naar buiten, alsof daar het bos lag met tussen de
bomen een oude boerderij. Een vos zat op de vensterbank en een merel zat hoog
op de tak van een boom die dwars door het dak heen groeide.
‘Dat lijkt me wel cool,’ verzuchtte Puck en zocht op zijn tablet de laatste stad van het land op, om
daar voorbij te kijken.
Hij tikte ongeduldig op het apparaat, maar wat hij ook probeerde, hij vond het
niet. Boos gooide hij het ding op de grond.
‘Mam, op school heb ik nooit gehoord van de laatste stad en wat daarachter is. En
ik kan het ook niet op mijn tablet vinden.’
Dilma raapte het apparaat op en legde het op het nachtkastje.
‘Lang geleden is besloten dat het veel beter is wanneer iedereen in de steden zou
wonen en werken. Vlakbij de fabrieken en vlakbij de winkels waar je je eten
kunt kopen, handig en schoon, verpakt in plastic bakjes en zakjes.’
Dilma staarde verlangend naar buiten.
Toen zuchtte ze en haalde haar schouders op.
‘Logisch dat je het gebied voorbij de laatste stad niet kunt vinden, want het mag
ook niet gevonden worden.’
‘Op school zeggen ze dat je op internet alles kunt vinden, maar dat is dus niet
zo.’
‘Klopt, Puck. Alleen wat gevonden mag worden, dat kun je vinden.’
Dilma stond op en liep naar de deur. Met de deurkruk in haar hand, draaide ze
zich nog even om.
‘Ver weg,’ zei ze, terwijl ze Puck aankeek. ‘Ver weg, aan het einde van zo’n weggetje, midden in een groot bos, woont mijn broer, jouw oom Wick.’
‘Wat?!’ Puck schoot rechtop in zijn bed. ‘Een oom? In het bos? Oom Wick? Wat een rare naam.’
‘Hij is een uitvinder, dus is hij ook een beetje vreemd. Toen we naar de stad
moesten verhuizen, zoals iedereen, ging hij niet mee. Hij is daar blijven
wonen.’
Ze liep de kamer uit en deed de deur zachtjes achter zich dicht.
Vanaf dat moment had Puck nog maar een wens.
Zijn oom Wick bezoeken, daar in dat grote bos, ver voorbij de laatste stad.
Dat zou geweldig zijn!