PK
>8oa, mimetypeapplication/epub+zipPK
dB META-INF/PK
hb,A*zz - META-INF/com.apple.ibooks.display-options.xml
De gepantserde zwarte Cadillac stond te wachten op de halfronde oprit voor Whitehaven Street 3067, in Washington Noordwest. Binnen in het drie verdiepingen tellende Georgian huis vonden de allerlaatste voorbereidingen plaats voor een eerste werkdag. Twee vrouwen namen het programma door, controleerden of hun BlackBerry in hun handtas zat en stiftten hun lippen voor de laatste keer bij. Voor de zoveelste keer liep Fred Ketchem in gedachten de route van zijn nieuwe rit na. In zijn linkeroor hoorde hij de mensen van zijn team praten die overal langs het traject stonden opgesteld: de weg was nog veilig. Hij checkte de alternatieve routes nog eens, voor het geval dat. Tot een paar weken geleden was hij verantwoordelijk geweest voor de veiligheid van de drieduizend mensen die het Amerikaanse buitenlandse beleid uitvoerden in een van de gevaarlijkste diplomatieke missies ter wereld: Bagdad. Nu was hij belast met de veiligheid van de belangrijkste Amerikaanse diplomaat. Hij moest zichzelf eraan herinneren dat dit niet Irak was. Hier waren geen controleposten met licht ontvlambare soldaten, geen bebaarde sluipschutters of bermbommen. Hier vormden brandweerwagens en auto-ongelukken het enige risico. Hoe dan ook, hij wilde die eerste dag, die eerste rit, vlekkeloos laten verlopen. Terwijl hij daar in de tintelende januarikou stond te wachten, hield Fred Ketchem zijn ogen op het portiek gericht. 5 kilometer verderop verzamelde zich ondertussen een menigte in een gebouw dat eruitzag als een overblijfsel van Sovjetarchitectuur.
Om iets na negenen op de ochtend van 22 januari 2009 zwaaide de donkere deur tussen de twee witte pilaren open. Een vrouw van middelbare leeftijd met kort, asblond haar, in een koffiebruin, wollen broekpak en met halfhoog gehakte schoenen kwam naar buiten lopen. Ze liep de trappen af naar de auto, op de hielen gevolgd door een statige jonge vrouw met golvend, gitzwart haar.
‘Goedemorgen, Fred!’ zei Hillary Clinton.
‘Goedemorgen, mevrouw de minister.’
‘Fijn dat je er bent op onze eerste dag. We krijgen het de komende paar jaar heel druk.’
Ketchem deed het rechter achterportier open voor zijn nieuwe baas en ging zelf voorin op de passagiersstoel zitten. Huma Abedin, al jarenlang Hillary’s assistente, stapte aan de andere kant in. Achter het stuur zat Otis, de trouwe overheidschauffeur die ook Condoleezza Rice en Colin Powell in de stad had rondgereden. De nu volle Cadillac reed tussen een zwarte SUV ervoor en twee erachter de heuvel af richting Foggy Bottom. Toen het ministerie zich in 1947 in deze wijk vestigde, was de moerasnevel aan de oevers van de Potomac al lang geweken. Nadat de overheid met de renovatie van de buurt was begonnen, hadden de vervallen fabrieksgebouwen, schoorsteenpijpen en huurkazernes aan de zuidwestelijke rand van de Amerikaanse hoofdstad geleidelijk aan plaatsgemaakt voor nog meer regeringsgebouwen, luxewoonflats zoals het ronde Watergatecomplex en de witmarmeren blokkendoos van het Kennedy Center for the Performing Arts. Maar de naam van de wijk was blijven hangen, een onbedoelde verwijzing naar de vaak mistige informatie waarover Amerikaanse diplomaten beschikken voordat ze een beslissing kunnen nemen.
Die ochtend was de hemel helderblauw en Hillary had alles op een rijtje. Ze was enthousiast over haar nieuwe baan, vol verwachting over de bijdrage die ze aan haar land zou kunnen leveren. Ze was vastbesloten de gevaarlijke uitdagingen aan te gaan die Amerika in de wereld te wachten stonden. Op de achtergrond klonk het geroezemoes van het praatprogramma Morning Edition van National Public Radio, terwijl ze met Huma Abedin het programma van de dag nog eens doornam.
Clinton had zich de afgelopen paar weken voorbereid op de hoorzitting van de Senaat ter gelegenheid van haar benoeming tot minister in het kabinet van Barack Obama. Ze moest haar visie geven op de Amerikaanse diplomatie en op Amerika’s leiderschap in de wereld en haar loyaliteit tonen aan de nieuwe president, haar voormalige rivaal. Maar ze had ook enorme hoeveelheden informatie moeten verstouwen om te bewijzen dat ze wist wat er allemaal speelde. Het was alsof ze opnieuw examen moest doen om te worden toegelaten tot de Orde van Advocaten. Tijdens de verkiezingscampagne had Obama haar ervaring in de buitenlandse politiek afgedaan als theedrinken met buitenlandse leiders in de hoedanigheid van presidentsvrouw. Ze was zeker geen beginneling, maar ze was ook niet bepaald een door de wol geverfde diplomaat, dus ze zou in korte tijd heel veel moeten leren. Maar Hillary was altijd al een voorbeeldige leerlinge geweest. Op alle vragen van haar vroegere collega’s in de Senaat, die haar doorzaagden over hun stokpaardjes, wist ze goed antwoord te geven, alsof ze zich jarenlang had verdiept in het beleid ten aanzien van de poolgebieden en mineraalrijke landen. Ze had het over cruiseschepen die vanwege de smeltende poolkap langs Point Barrow konden varen en over het goede rentmeesterschap van Botswana bij de winning van diamant. Ze wist alle goed onderlegde senatoren in de zaal te overtroeven met haar gedetailleerde kennis. Clinton legde ook uit hoe ze de macht van de Amerikanen dacht te effectueren: dat moest op een ‘uitgekiende’ manier. Niet alleen met zachte diplomatie met de nadruk op ontwikkeling, of alleen met keiharde militaire macht, maar met een combinatie van beide – een eigentijdse, mondiale versie van het Marshallplan. Het begrip smart power – uitgekiende macht – is bedacht door politicologen als Joseph Nye, maar het was nog nooit systematisch in praktijk gebracht.
Hillary kon zich niet herinneren wanneer ze voor het laatst echt even vrij had gehad. Na haar tijd als first lady had ze zich meteen kandidaat gesteld voor de Senaat. Vervolgens was ze van haar dagelijkse werk als senator via de verkiezingscampagne uiteindelijk in haar nieuwe, onverwachte baan terechtgekomen. De race om de nominatie als Democratische presidentskandidaat was grievend, pijnlijk en keihard geweest. Ze had een nederlaag geleden en het was een enorme blamage voor haar geweest, ondanks de miljoenen trouwe aanhangers die haar bleven steunen. Dat ze ondanks haar prestigeverlies daarna verder was gegaan met campagne voeren voor Barack Obama had alleen maar bijgedragen aan haar vermoeidheid en uitputting. Obama had er met opmerkelijke openhartigheid bij haar op aangedrongen de baan te aanvaarden door te zeggen dat hij haar nodig had, maar voor Hillary was het een pittige oefening in nederigheid geweest om nu haar voormalige tegenstander te dienen. Clinton wist niet hoe de relatie met Obama zich zou ontwikkelen, maar ze wist wel wat een president nodig had: teamspelers. Haar padvindersinstinct begon mee te spelen. Ze maakte deel uit van een team en ze wilde dat het hele team een goede indruk maakte. Ze wilde dat Amerika weer een goede indruk maakte. Hillary was bereid mee te doen, maar ze verlangde ook dat de rode loper voor haar werd uitgelegd, ze verlangde respect en aandacht van de camera’s om de wonden van haar mislukte campagne te helen. Nieuwe uitdagingen gaven haar nieuwe kracht. De adrenaline kwam vrij, ze voelde zich sterk en maakte een energieke indruk: ze was er klaar voor om haar grootse entree te maken.
De rit stopte voor de hoofdingang van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ketchem deed het portier open voor de minister. De menigte begon luid te juichen.
‘Hallo, hallo,’ zei ze met haar lage stem terwijl ze uit de limousine stapte. Ze hield haar handen boven haar hoofd en klapte, glimlachte en begon handen te schudden met de hoge ambtenaren die op de rode loper stonden om haar te verwelkomen. Clinton liep langs de koordafzetting, begroette haar nieuwe medewerkers en schudde enkelen van hen de hand. Een man schreeuwde ‘Yeah, yeah!’, alsof hij net iets had gewonnen. Ze schudde de hand van de twee bewakers naast de glazen deuren voordat ze het Harry S. Trumangebouw binnenging en ondergedompeld werd in een menigte van honderden medewerkers van Buitenlandse Zaken. Ook Colin Powell, een zeer gerespecteerde, beminnelijke ex-generaal, was in 2001 met applaus ontvangen. Zelfs Condoleezza Rice had in 2005, op het hoogtepunt van het Irakdebacle, een onverwacht hartelijk welkom gekregen.
Maar niemand had deze zaal, ter grootte van een half voetbalveld, zo vol weten te krijgen als Hillary. Ze mocht dan een polariserende, controversiële politica zijn, ze was ook een beroemdheid die op warme steun en bewondering kon rekenen. In de drie verdiepingen hoge hal van het ministerie van Buitenlandse Zaken weerklonk een enthousiast applaus, waar kreten als: ‘We houden van je, Hillary!’ bovenuit klonken. In de hele hal en op de trappen aan weerszijden die naar de tussenverdieping leidden, rekten mensen hun hals, stonden op hun tenen of leunden over de balustrade om een glimp van haar op te vangen. Mensen hielden hun mobieltjes in de lucht om een foto te nemen en cameraploegen zonden beelden naar televisiezenders in het hele land en daarbuiten. Hillary baande zich een weg door de mensenmassa die tegen de tien meter hoge marmeren en granieten pilaren geperst stond. Voor haar liepen drie beveiligingsbeambten van de diplomatieke dienst om de weg voor haar vrij te maken, Ketchem en een andere agent liepen achter haar. Zelfs een vriendschappelijke menigte van opgewonden ambtenaren kon de minister fijn drukken. Ze glimlachte, enthousiast maar tegelijkertijd kalm en beheerst, schudde handen en nam nu en dan de tijd om te praten met degenen die haar hand niet snel genoeg loslieten.
In de hal van het ministerie van Buitenlandse Zaken stonden jonge vrouwen die in de voorverkiezingen op haar hadden gestemd en ook oudere vrouwen die haar altijd al hadden bewonderd als wegbereidster voor vrouwenrechten en als een doordouwer die iedereen versteld had doen staan en de tegenslagen in haar privéleven had weten te overwinnen. Er waren mensen bij die altijd op een Democraat stemden. En dan had je ook nog al die anderen: al die Amerikaanse diplomaten en ambtenaren, mannen en vrouwen, die gedurende de bijna acht jaar oorlog in Irak en Afghanistan het gevoel hadden gehad dat ze buitenspel stonden en gedeprimeerd en gedemoraliseerd waren geraakt door de schade die Amerika had opgelopen door de autoritaire buitenlandse politiek van de regering-Bush. Toen Clinton de treden van de trap naar de tussenverdieping had bereikt, stelde Steve Kaskent, een afgevaardigde van de vakbond voor werknemers van Buitenlandse Zaken, haar voor aan enkelen van haar twintigduizend nieuwe medewerkers. Hij merkte lachend op dat het leek alsof die allemaal in de ruimte beneden hen waren samengepakt. Niemand deed zelfs maar een poging om zijn opluchting te verbergen over het feit dat het met het land weer de goede kant op zou gaan.
‘Zowel u als de president heeft zich kritisch uitgelaten over de verwaarlozing van de buitenlandse dienst en het ministerie van Buitenlandse Zaken in de afgelopen jaren,’ zei hij. ‘De mensen in deze zaal en onze collega’s in het buitenland weten als geen ander hoe waar dat is. We zijn bijzonder verheugd u in ons midden te hebben.’
In de menigte beneden keek Lissa Muscatine glimlachend om zich heen, blij met alle genegenheid en waardering die haar oude vriendin ten deel vielen, een welkome afwisseling na bijna twee jaar van afmattende strijd en teleurstellingen. Toen Hillary als presidentsvrouw in het Witte Huis zat, was Muscatine haar tekstschrijver geweest en nu had ze ermee ingestemd de speeches te schrijven voor Hillary in haar nieuwe rol.
Clinton zwaaide en knikte glimlachend om zich heen. Fred Ketchem, herkenbaar aan zijn donkere haar met een keurige scheiding, stond met een strak, ernstig gezicht achter haar op wacht, terwijl zijn ogen alle kanten op schoten.
‘Ik geloof oprecht dat dit een nieuw tijdperk voor Amerika inluidt,’ zei Clinton in de microfoon. Recht voor haar was de noordelijke glazen wand van de hal behangen met de vlaggen van alle landen waar de VS een ambassade hadden en waar zij de komende vier jaar namens de regering-Obama de Amerikaanse betrokkenheid bij de wereld zou uitdragen. Ze waarschuwde de menigte dat het niet gemakkelijk zou worden. Ze vroeg haar nieuwe staf om creatief oplossingen te zoeken voor oude problemen. Ze zei dat ze debat aanmoedigde en gebaarde steeds met haar rechterhand om elk punt te benadrukken. Het klonk als een toespraak in een verkiezingscampagne, maar dit was een nieuwe campagne, om degenen die de machinerie van de Amerikaanse buitenlandse politiek gaande hielden een hart onder de riem te steken. Ze kondigde onder luid gejuich aan dat president Obama en vicepresident Joe Biden het ministerie zouden bezoeken, of, zoals Clinton het noemde ‘dit organische, levende wezen dat “het Gebouw” wordt genoemd’.
‘Dit is een team en jullie zijn de leden van dat team. Ik krijg hier op de zesde verdieping niets voor elkaar en de president krijgt in het Oval Office niets voor elkaar als we niet duidelijk maken dat we allemaal bij het Amerikaanse team horen. De verdeeldheid die ons vermogen om dingen voor Amerika gedaan te krijgen heeft ondermijnd en verlamd, wordt niet langer getolereerd.’
Daarna werd het tijd om aan het werk te gaan. Hillary was al vele malen in het Gebouw geweest, eerst als first lady, tijdens het presidentschap van haar man en recentelijk nog tijdens de overgangsperiode tussen Bush en Obama. Net als alle anderen had ze toen een van de gewone liften genomen. Maar als minister had ze nu de beschikking over een eigen, met hout betimmerde lift die haar direct naar de gang met haar vertrekken op de zesde verdieping bracht. Ze liep door Mahogany Row, een gang met hoogpolig tapijt waar de hoogste ambtenaren van het ministerie kantoor hielden, een van de weinige luxueuze gedeelten van het Gebouw, dat met zijn spierwitte gangen, akelig witte tl-verlichting en linoleum vloerbedekking veel mensen die er werkten eerder deed denken aan een psychiatrische inrichting. Hoewel het voor Hillary haar eerste werkdag was, was het in het Gebouw een normale werkdag. Op weg naar haar kantoor ging Hillary overal binnen om handen te schudden en kennis te maken met haar staf. Daarna betrad ze haar lichte, elegant gemeubileerde ontvangstruimte met open haard en liep door naar haar werkkamer, die donkerder en kleiner was. In een la van het bureau lag een welkomstbrief op haar te wachten, die ondertekend was door Condoleezza Rice. De dag ervoor was die bijna weggegooid door het personeel dat alle spullen van Rice uit het kantoor had weggehaald, maar werd op het laatste moment gered door een staflid dat de naam op de envelop had opgemerkt. Rice noch Clinton heeft ooit gezegd wat er in de brief stond.
De twee vrouwen hadden elkaar voor het eerst ontmoet in augustus 1996, toen Rice rector magnificus was van de Stanford University. Hillary’s dochter Chelsea moest kiezen aan welke universiteit ze ging studeren. Rice had moeder en dochter verwelkomd toen ze aan hun rondleiding over de universiteitscampus begonnen. Gedurende de acht jaar dat Clinton in de Senaat zat, hadden de vrouwen elkaar af en toe gesproken, maar ze steunden ieder een andere partij. Net als de meeste Democraten was Clinton een fel criticus van de Republikeinse regering. Nu zat ze opeens op de stoel van Rice, in haar vroegere kantoor. Er mocht dan een nieuwe president in het Witte Huis zitten die verandering hoog in het vaandel had staan, maar de weerspannige buitenwereld waar Clinton mee werd geconfronteerd was dezelfde als die van Rice. Clinton was te rade gegaan bij al haar nog in leven zijnde voorgangers, maar tijdens een uitgebreid diner in het appartement van Rice in Watergate had ze de meest recente informatie vergaard over alle spelers op het internationale toneel en had ze alle inside-information te horen gekregen over alle mogelijke kwesties waarmee ze te maken zou krijgen. Het werd de eerste van de vele gesprekken die de twee vrouwen in de loop van de volgende vier jaar zouden voeren.
Op de eerste verdieping van het Gebouw, achter de tussenverdieping, nam Ketchem zijn intrek in zijn eigen kantoor. Hij gaf leiding aan een groot team van diplomatieke beveiligingsmensen die Clinton bij elke stap moesten beschermen, zowel in de Verenigde Staten als in de rest van de wereld. Met zijn slanke lichaamsbouw en arendsneus leek hij eerder een bankier dan een beveiligingsspecialist. Hij was nauwgezet en hield van een ordelijke omgeving: aan de ene muur een wereldkaart, aan de andere een plat televisiescherm en op een tafel het afscheidscadeau uit Irak: de vlag die boven het Iraakse Republikeinse paleis had gewapperd, waar de Amerikaanse diplomatieke staf een tijdelijk onderkomen had gevonden voordat de nieuwe ambassade in gebruik werd genomen. De vlag lag nu in een driehoek gevouwen in een vlaggenkist, samen met een plaquette als dank voor zijn verdiensten.
Aan de andere kant van de tussenverdieping, in een gang met een blauwe linoleumvloer en aan de muur een foto van de Kilimanjaro in Tanzania, wachtten de aanwezigen in kamer 2206 met spanning op hun eerste gesprek met de vrouw die het nieuwe onderwerp van hun verslaggeving zou worden. Kamer 2206 was het domein van het permanente journalistencorps op het ministerie: alle belangrijke Amerikaanse kranten, radiostations en televisiemaatschappijen hadden hier een bureau (en een stoel in de Boeing 757 van de regering). Internationale nieuwsdiensten als Associated Press (AP), Reuters en Agence France-Presse (AFP) maakten ook deel uit van de club om de buitenwereld van nieuws uit de Amerikaanse hoofdstad te voorzien. Dankzij zijn internationale bereik mocht de BBC sinds 1993 eveneens deel uitmaken van dit exclusieve reisgezelschap. De journalisten hadden de beschikking over een grote rechthoekige ruimte die uitkeek op een bronzen sculptuur uit de jaren zestig – Man and the Expanding Universe – dat een centrale plaats innam op een van de twee binnenplaatsen van het ministerie. Langs alle muren en in het midden van de zaal waren werkplekken ingericht. Een paar van ons hadden het geluk dat ze uit een raam konden kijken. De rest typte in het halfduister, omringd door grijze muren en grijze vloerbedekking. Op een koude, sombere dinsdagochtend, een paar dagen na haar grootse entree in het Gebouw, werd kort van tevoren de komst van de minister aangekondigd en kwam ze even later bij ons binnen lopen. We schoten ons hol uit om haar de hand te schudden.
We waren allemaal ervaren verslaggevers – sommigen van ons hadden al een aantal ministers van Buitenlandse Zaken meegemaakt – dus niemand begon te klappen, maar de meesten van ons waren in haar nabijheid toch wel enigszins geïmponeerd en probeerden iets slims te zeggen behalve hallo, om een blijvende indruk te maken. Maar we waren ook op onze hoede omdat we niet wisten of de politieke entourage die Hillary uit de Senaat en haar campagne had meegebracht, zou kunnen samenwerken met de van inhoud en details bezeten wereld van de buitenlandse politiek. Tijdens de voorverkiezingen hadden de landelijke media de vloer aangeveegd met Hillary en hadden ze haar van alle kanten belaagd. Hillary werd door veel Amerikanen op handen gedragen maar werd ook door net zo veel Amerikanen gehaat. Ze had zich soms de kop-van-jut gevoeld, zei ze later. Nu probeerde ze haar nieuwe persgroep in te schatten, een vijftiental mensen. Ze vroeg zich waarschijnlijk af hoe wij haar zouden behandelen, of wij op haar zouden blijven inhakken. We stelden onszelf voor en ze herhaalde elk van onze namen, schudde ons de hand en knikte werktuiglijk met een zweem van een glimlach om haar mond. Ze was op haar hoede en maakte een kille indruk achter die glimlach – een politicus in functie. Ze keek rond in ons naargeestige onderkomen en zei zonder een spoortje ironie: ‘Jullie ruimte ziet er beter uit dan die van de pers in het Witte Huis.’ Au, dat deed pijn. We hadden stilletjes gehoopt op verbetering.
Clinton nam plaats aan het hoofd van de grote vergadertafel die aan de ene kant van de zaal tussen twee rijen werkplekken stond en werd overspoeld met vragen.
‘Mevrouw de minister, wat vindt u van Noord-Korea?’
‘Mevrouw de minister, wat vindt u van Iran?’
‘Mevrouw de minister, hoe denkt u vrede in het Midden-Oosten te bereiken?’
Alles had prioriteit, maar één taak was het allerbelangrijkst voor Clinton en Obama.
‘Over de hele wereld haalt iedereen opgelucht adem en spreekt men waardering uit voor de nieuwe weg die we inslaan,’ zei Clinton. ‘We moeten een heleboel schade zien te herstellen.’
Dit was een van de voornaamste thema’s van Obama’s campagne geweest, maar nu we diezelfde boodschap van zo dichtbij uit Clintons mond hoorden, leek het alsof dat ook echt kon gebeuren. Tegelijkertijd vroeg ik me af wat voor verschil een nieuwe regering in de praktijk zou kunnen uitmaken.
Als je naar Obama’s campagneretoriek luisterde, leek het alsof Amerika de weg kwijt was geraakt en nu weer op het rechte pad zou terugkeren. Maar het was niet zo dat Amerika decennialang deugdzaam het goede had nagestreefd of een voorbeeldige supermacht was geweest die onder de regering-Bush plotseling en onverklaarbaar op het slechte pad was beland. De realiteit was veel complexer. Door de arrogante opstelling van de regering-Bush waren de bedenkingen van Amerika’s critici over de hele wereld alleen maar nog groter geworden. Mijn eigen ambivalentie tegenover Amerika dateerde van ver voor de verkiezing van George W. Bush. Ik was een liberale, gematigd-seculiere Libanese vrouw met een Nederlandse moeder. In een land waarin velen naar Iran of Syrië keken voor hulp en advies, voelde ik me meer thuis in de andere helft van het land: het pro-westerse, pro-Amerikaanse kamp. Dat nam niet weg dat ik vaak het gevoel had gehad dat ik door de Verenigde Staten in de steek was gelaten, ongeacht of er op dat moment een Democraat of een Republikein aan de macht was.
Als jonge vrouw in Beiroet kon ik niet goed uitleggen waarom. Ik wist ook niet waar ik de antwoorden moest zoeken te midden van de onzekerheid waarvan alle aspecten van het leven in de Arabische wereld doordrongen leken te zijn. Nu vond ik het heerlijk om in de VS te wonen, ver weg van die chaos, hoewel ik het lastig vond mijn positieve indruk van dit land, zijn bevolking en zijn diplomaten te rijmen met de verwarring en frustratie die de Amerikaanse buitenlandse politiek vaak in me hadden losgemaakt. Na acht jaar regering-Bush met haar twee oorlogen en haar ‘wie-niet-voor-ons-is-is-tegen-ons’-benadering van de wereld, vroeg ik me af of de Verenigde Staten de rest van de planeet ooit zouden begrijpen. Ik stond op het punt de handdoek definitief in de ring te gooien. ‘Misschien moet Amerika maar gewoon thuisblijven,’ was een veelgehoorde uitspraak in mijn omgeving.
Maar ik was bereid de VS een nieuwe kans te geven en te zien wat de nieuwe president de wereld te bieden had. Te oordelen naar de wereldwijde krantenkoppen van 7 november 2008 en de feesten ter ere van zijn overwinning, van Frankrijk tot Kenia, verwachtten mensen overal dat Obama zijn beloften waar zou maken. En nu was Hillary Clinton zijn afgezant in de wereld.
Aan de lopende band werden er problemen bij het ministerie gemeld, die zich op elk uur van de dag een weg naar de stafkantoren zochten. Elke kwestie was dringend, elke crisis had prioriteit, te vergelijken met een triage op de Spoedeisende Hulp van een ziekenhuis. Er was ook nog een ander soort druk voelbaar. Als er in het Witte Huis een nieuwe president komt, treft hij een vrijwel lege huls aan die hij dan met zijn team vult – adviseurs uit de campagne, mensen die hem door dik en dun trouw zijn en die ernaar hunkeren hem te dienen, beleidsexperts die zijn visie delen. Maar wanneer er op het ministerie van Buitenlandse Zaken een minister vertrekt, vertrekken er tegelijk met hem of haar slechts een paar honderd politiek benoemde medewerkers en blijft er een vaste kern achter van twintigduizend functionarissen en ambtenaren in Foggy Bottom en de overige kantoren van Buitenlandse Zaken. Onvermijdelijk ontstaat er wrijving tussen de oude en de nieuwe garde. Bij Clintons aantreden was er sprake van een totaal ander regime.
Op het ministerie waren de meesten bereid Clintons fouten door de vingers te zien, het venijn van de verkiezingscampagne te vergeten en haar als een popster in de armen te sluiten omdat ze nu de afgezant was van de president die verandering voorstond. Maar Clinton kwam niet in haar eentje. Men toonde zich veel minder toegeeflijk tegenover ‘Hillaryland’, Hillary’s vaak chaotische staf die chronisch te laat kwam, af en toe niet goed functioneerde en bestond uit vrienden die voor haar door het vuur gingen, campagneadviseurs en stafleden uit de Senaat, mensen als Huma Abedin, Lissa Muscatine en Philippe Reines, Hillary’s poortwachter en media-adviseur. Het was hun taak Hillary als vrouw én Hillary als minister van Buitenlandse Zaken ter zijde te staan. Ze moesten ervoor zorgen dat ze alles had wat ze nodig had om haar werk goed te kunnen doen en ervoor zorgen dat ze er goed uitzag. Maar Hillary’s naaste medewerkers werden met scepsis, wantrouwen en zelfs minachting bejegend. Wat weten zij nu helemaal van buitenlandse politiek, dachten de mensen. De uitdrukking ‘Hillaryland’ stamde uit haar begintijd in het Witte Huis, toen een presidentsvrouw voor het eerst haar eigen kantoor had in de West Wing. De term sloeg op Hillary’s staf en de naam was blijven hangen, hoewel de omvang en het karakter ervan in de loop der jaren waren veranderd. Eens te meer zou Hillaryland groeien en een nieuwe vorm aannemen.
Toen hij haar de baan aanbood, had Obama ermee ingestemd dat Clinton zelf mensen mocht aanwijzen om de leeg gekomen posities in het ministerie op te vullen, zodat die haar konden helpen het Amerikaanse buitenlandbeleid gestalte te geven. Die speelruimte zette kwaad bloed bij het team van de president: geen enkel ander lid van het kabinet had zo veel vrijheid gekregen. Waarom zou de vrouw die zijn Democratische nominatie had betwist haar vrienden mogen belonen met vette baantjes? Presidentscampagnes zaaien verdeeldheid, zijn nietsontziend en emotioneel – en om de Democratische nominatie was een langdurige, felle en smerige strijd gevoerd. Ook Obama werd omringd door loyalisten, van wie sommige de campagnementaliteit maar niet opzij konden zetten. Deze politieke sleutelposities, vonden zij, hadden aan Obama-aanhangers vergeven moeten worden, aan degenen die vanaf het begin voor Obama en voor verandering hadden gekozen, niet aan de vrouw die hem had uitgedaagd.
Hoewel hij zich in de campagne geringschattend had uitgelaten over haar ervaring in de buitenlandse politiek, wist Obama dat alleen Clinton van meet af aan internationaal aanzien en geloofwaardigheid kon afdwingen. Ze kon meteen in een vliegtuig stappen om hem te vervangen terwijl hij in eigen land de economie op orde bracht. Hij had al ver voor de verkiezingen van 4 november besloten haar voor die baan te vragen. Ze had zijn aanbod niet verwacht, maar deze prestigieuze overheidsfunctie oefende een enorme aantrekkingskracht op haar uit en ze besloot Obama te steunen in zijn missie om Amerika’s beschadigde reputatie in de wereld te herstellen. Je zegt geen nee als de president je vraagt je land te dienen, bleef ze tegen haar vrienden zeggen. Maar er speelden ook meer banale politieke afwegingen mee. Obama wilde in de Senaat niet een kritische tegenstander als Clinton tegenover zich hebben en zij was er niet zeker van hoeveel ze als senator nog te winnen had. Obama en Clinton besloten elkaar te vertrouwen. Het zou even duren voordat ze naar elkaar toe groeiden, maar ze beschouwden zichzelf als teamgenoten, ook al deelde hun respectieve achterban die visie niet.
De adviseurs van Obama vormden een hechte kring om hem heen in de afzondering van de westelijke vleugel van het Witte Huis. Maar de nieuwkomers op het ministerie van Buitenlandse Zaken werden al snel opgeslokt door een enorme, logge bureaucratie. Het was lastig een speciale club rond Hillary te blijven vormen, omdat de door haar benoemde mensen niet naast de deur zaten maar in een van de 4975 kamers van het ministerie, in een van de 48 gangen, op een van de 8 verdiepingen die door 12 liften werden bediend. Daarvóór had Hillary met haar team altijd in kleine, levendige kantoren gewerkt waar haar medewerkers zich meer bezighielden met inhoudelijke zaken dan met procedures. Ze had nooit in een kantoor gewerkt waar ze niet iedereen bij naam kende en nu had ze de leiding over duizenden mensen. Elk rapport dat haar team schreef, elk memo dat het liet uitgaan, leek urenlang in het gebouw rond te vliegen, in de gangen en de liften naar de verschillende verdiepingen te blijven hangen voordat er eindelijk goedkeuring volgde. Het ministerie was een gebouw, maar het was ook een kolossale organisatie die bijkans bezweek onder het gewicht van verouderde gebruiken. Elke ochtend werden er tientallen exemplaren van de New York Post bezorgd omdat dat de favoriete krant van Colin Powell was. Het deed er niet toe dat diens laatste werkdag op het ministerie in januari 2005 was geweest. Clinton begon haar werkdag om 8 uur ’s ochtends, maar haar speciale assistent, overgebleven uit de periode-Rice, maakte elke dag om half 5 zijn opwachting. Zo was het onder het regime van Rice gegaan, die meestal om 5 uur ’s ochtends aan het werk ging. De werktijden werden snel aangepast.
De mensen van Hillary’s team moesten erachter zien te komen hoe ze haar het best in haar nieuwe rol konden ondersteunen, hoe ze naar de cafetaria op de eerste verdieping kwamen en hoe ze in het labyrintische gebouw hun bureau moesten terugvinden. Maar ook hoe ze zich in het systeem moesten voegen en het naar hun hand konden zetten. En elke dag moesten ze zich afvragen: ‘Wie moet ik bellen?’ Wie moest je bellen als je een opiniestuk van de minister van Buitenlandse Zaken in tientallen talen wilde laten vertalen en het in 139 kranten en op websites in 60 landen wilde laten publiceren? Wie moest je bellen als je wilde dat de media aandacht besteedden aan haar volgende speech? Wie moest je bellen als je een printer nodig had? Wie moest je bellen als je iets gedaan wilde krijgen?
Jake Sullivan wist niet eens wat zijn taak inhield of waar hij moest beginnen. De bleke jonge advocaat uit Minnesota met zijn blauwe ogen was een nieuwkomer, die een paar uur na Clintons stormachtige welkom op het ministerie arriveerde. Hij nam de lift naar zijn nieuwe knusse kantoortje op de zesde verdieping en zette zijn computer aan. Hillaryland was onbekend terrein voor hem. Hij had Clinton pas twee jaar eerder leren kennen toen hij haar campagneteam kwam versterken als assistent-beleidsadviseur. Dat leek een indrukwekkende titel, maar hij was gewoon een van de vele radertjes in de enorme campagnemachine. Nadat Clinton de Democratische nominatie had verloren, stapte hij over naar het team van Obama, waar hij de verkiezingsdebatten hielp voorbereiden en later maakte hij deel uit van het overgangsteam. Sullivan was van plan terug te gaan naar Minnesota toen hij gebeld werd door Cheryl Mills, een sleutelfiguur in het Witte Huis onder Clinton die Hillary’s stafchef zou worden, met de mededeling dat Clinton hem graag bij zich op het ministerie zou hebben. Hij kende Hillary niet goed, maar hij had meteen sympathie voor haar opgevat toen ze elkaar in maart 2007 ontmoetten voor zijn sollicitatiegesprek op haar campagnehoofdkwartier aan 17th en K Street in Washington. Hij vond haar indrukwekkend maar tegelijk nuchter, iemand die evenveel belang hechtte aan menselijk contact als aan discussies – een persoonlijkheid met diepgang. Verrek! had Sullivan die dag bij zichzelf gedacht. Je maakt een grap en ze lacht. Ze stelt je een vraag en ze luistert naar het antwoord. Ze maakt oogcontact. Hij had niet verwacht dat een bekend persoon zich zo zou gedragen.
Maar Sullivan was vooral gecharmeerd geweest van de manier waarop ze in de campagnetournee over Amerika had gesproken en had uitgelegd hoe en waarom ze president van de Verenigde Staten wilde worden. Als er één reden was waarom hij voor de overheid wilde werken, was het omdat Sullivan geloofde dat Amerika een goede invloed in de wereld kon hebben. De huiselijke haard trok en Sullivan was geen fan van Washington. Toen Cheryl Mills en later Hillary hem echter voorhielden dat hij er later spijt van zou hebben dat hij bij deze historische omwenteling in Amerika aan de zijlijn had gestaan, stemde hij erin toe Clintons waarnemend stafchef te worden. Hij wist niet precies wat dat inhield. Het was een nieuwe functie bij het ministerie en hij wist ook niet hoe het ministerie van Buitenlandse Zaken in elkaar stak. Maar daar zat hij op zijn eerste werkdag, tegenover het kantoor van de minister, aan Mahogany Row en zijn inbox liep meteen al vol e-mails.
De telefoons rinkelden onophoudelijk. De wereld belde. Er waren altijd al landen geweest die op een obsessieve, irrationele manier hunkerden naar de aandacht van Amerika, maar nu leek het of de hele wereld door Obama of zijn minister van Buitenlandse Zaken aangeraakt wilde worden. Europese landen stonden te dringen om op audiëntie bij Clinton te mogen komen. De ministers van Buitenlandse Zaken van Engeland en Duitsland arriveerden op dezelfde dag voor een bezoek: 2 februari 2009. David Miliband mocht eerst. Na afloop van het gesprek verklaarde hij voor de camera’s dat het Verenigd Koninkrijk bewondering en respect had voor Clinton als ambassadeur van Amerika en ‘alle goeds waar het voor stond’. Ze lunchte met de Duitsers. Daarna kwamen de Fransen. Ze drongen er allemaal op aan dat Clinton voor haar eerste buitenlandse bezoek naar het oude continent zou komen. De Europeanen geloofden dat een bezoekje van Clinton de perfecte bezegeling zou vormen van de verzoening met Amerika waarmee pas tegen het eind van het tijdperk-Bush een begin was gemaakt na de enorme verwijdering die de oorlog in Irak had veroorzaakt. De verzoening zou pas echt tastbaar worden na een gepast bezoek van de nieuwe Democratische regering. Er werden geen beloften gedaan en de meeste bezoekers kregen bij vertrek een gesigneerd exemplaar mee van Hillary’s autobiografie, Mijn verhaal. Met de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken, Franco Frattini, sprak Clinton aan de telefoon.
‘Hi, u spreekt met Hillary, hoe gaat het met u, meneer de minister?’ begon ze. Ze hadden het over de nauwe banden tussen Italië en de VS, en aan het eind van het gesprek sprak ze hem bij zijn voornaam aan.
Ze beëindigde het gesprek met: ‘Ik kijk ernaar uit je in Washington te zien, Franco.’ Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan werd de minister overrompeld door de snelle wisseling van toon en de onverwachte hartelijkheid van deze vrouw die op televisie altijd koel en afstandelijk overkwam.
In haar eerste maanden als minister van Buitenlandse Zaken nam Clinton alle telefoontjes persoonlijk aan en ontving ze alle bezoekers voor zover haar programma dat toeliet, van Zuid-Afrika tot Brazilië, Litouwen en Afghanistan. Ze geloofde dat als ze het aanzien van Amerika in de wereld wilde herstellen, ze zowel een hand moest uitsteken naar de leiders die ze al jaren kende, als nieuwe contacten moest leggen om hun duidelijk te maken dat ze beschikbaar was. Ze investeerde bewust in de toekomst, wanneer ze die leiders nodig zou hebben. En dagenlang keken volwassen mannen stralend en dweepziek in de camera’s, met aan hun zijde de politica die diplomaat was geworden. Als Hillary één ding niet hoefde te leren, was het hoe ze zich in de schijnwerpers moest gedragen: ze gleed moeiteloos in de rol van populaire minister van Buitenlandse Zaken en ze genoot volop van de aandacht van haar buitenlandse collega’s, een aandacht die nu eens niet gepaard ging met de bijtende kritiek die ze in de Amerikaanse binnenlandse politiek te verduren kreeg.
De wereld raakte bijna in een toestand van hysterie terwijl regeringen vol spanning wachtten tot Washington zou aankondigen welk land Clinton op haar eerste reis als minister van Buitenlandse Zaken zou aandoen. Over de hele wereld stonden de kranten bol van de speculaties en adviezen over welk land minister Clinton als eerste zou moeten bezoeken.
Op de zesde verdieping waren Jake Sullivan, Huma Abedin, Philippe Reines, Cheryl Mills en de viceminister van Buitenlandse Zaken Jim Steinberg bezig een lijst op te stellen. Europa was een traditionele bestemming voor een eerste bezoek, maar de nieuwe regering wilde een signaal geven dat er verandering op til was. Het Midden-Oosten verkeerde nog steeds in rep en roer door de Israëlische militaire operatie met de codenaam ‘Gegoten lood’ tegen de radicale en militante Hamasbeweging in de Gazastrook. De oorlog was in december 2008 uitgebroken, vlak na de Amerikaanse presidentsverkiezingen en was net voor de beëdiging van Obama afgelopen. Obama had op de tweede dag na zijn aantreden al laten blijken dat hij zich bij het Midden-Oosten betrokken voelde, maar er was geen reden om Clinton zo snel in het politieke moeras van dit conflict te gooien, nu hoop nog het gesprek van de dag was. De keuze werd teruggebracht tot Afghanistan en Pakistan. Afghanistan zou ‘Obama’s oorlog’ worden en een bondgenootschap met buurland Pakistan was van cruciaal belang voor een succesvolle bestrijding van Al-Qaida en de Taliban. In een stad waar mensen er een hobby van maken te speculeren over de stijgers en dalers in de regering en de politiek, begonnen sommigen zich al zachtjes af te vragen hoeveel macht Clinton nu werkelijk had in Obama’s team. Haar oude vriend Richard Holbrooke was net tot speciale afgezant voor Afghanistan en Pakistan benoemd. Het Midden-Oostendossier was op Clintons voorstel overgedragen aan George Mitchell, de bedaarde oud-senator uit Maine. Een reis naar Afghanistan en Pakistan zou de wereld duidelijk maken dat Clinton een stevig woordje meesprak over de echt belangrijke zaken. Maar sommigen in haar team vonden zelfs dat een te traditionele keuze. De 21e eeuw kreeg vorm in het Verre Oosten. Als Amerika in de toekomst nog wilde meespelen, moest het in Azië uit een ander vaatje gaan tappen.
De financiële crisis van 2008 dreunde nog na in de wereld. In haar vele telefoongesprekken met wereldleiders had Hillary een merkwaardige mengeling van hoop en vrees ontwaard. Men wilde Amerika nog wel als wereldleider, maar door de economische crisis was de glans van de vernislaag van de Amerikaanse onoverwinnelijkheid er wel van af.
‘Wat gaat Amerika doen? Hoe gaan jullie je eigen economie op orde brengen? Als jullie economie instort, hoeveel andere economieën sleuren jullie dan mee in je val?’ vroegen ze haar. Achter hun vragen gingen andere zorgen schuil: ‘Waar staan jullie voor? Wie zijn jullie?’1
Clinton geloofde heilig in het Amerikaanse leiderschap. Al die vragen en het beeld dat de rest van de wereld van haar land had, waren een pijnpunt voor haar.
Hoe kun je beter zelfvertrouwen uitstralen en de wereldeconomie weer op het juiste spoor krijgen dan door als topdiplomaat van ’s werelds grootste economie op bezoek te gaan in het land met de op één na grootste economie, China, en in het land met de op twee na grootste economie, Japan? Plotseling stond Azië boven aan de lijst. Jeffrey Bader, de man die in de Nationale Veiligheidsraad van het Witte Huis verantwoordelijk was voor Azië, had zich hier ook al voor uitgesproken en Hillary hoefde niet meer overtuigd te worden: de keuze sloot aan bij haar eigen prioriteiten. Tijdens haar verkiezingscampagne had ze al gezegd dat Amerika’s banden met China de belangrijkste bilaterale relatie van de 21e eeuw zouden vormen. Abedin, Sullivan, Mills en de andere leden van het team begonnen de reisroute uit te stippelen. Japan, dat door de regering-Bush was genegeerd en zelfs door Bill Clinton op diens laatste presidentiële reis door de regio was vergeten, kreeg de hoogste eer: dat land zou als eerste bezocht worden. Indonesië zou de tweede halte worden, gevolgd door Zuid-Korea en China. Sinds Dean Rusk in 1961 op zijn eerste reis een bezoek had gebracht aan Thailand, had geen enkele Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Azië als eerste reisbestemming gekozen.
De Japanners waren opgetogen, zij het verrast en het Japanse ministerie van Buitenlandse Zaken werd overspoeld met vragen naar het waarom van de keuze van Clinton. Wat betekende dat? Ambtenaren doken in de archieven om na te gaan of een Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Japan ooit op zijn eerste reis had aangedaan, maar ze vonden niets. Er was geen precedent. De Japanse minister van Buitenlandse Zaken verklaarde daarop dat de nieuwe regering van de Verenigde Staten het Amerikaans-Japanse bondgenootschap blijkbaar prioriteit gaf en dat het bezoek een ‘belangrijke stap’ was. Elk land op de reisroute gaf precies dezelfde verklaring af. Als de eerste klap een daalder waard was, was de strijd al gewonnen voordat hij was begonnen.
Het gedetailleerde reisschema moest nog wel nader worden ingevuld. Wat moest er bij aankomst gebeuren? Wie zou ze ontmoeten en waar zou ze heen gaan? Huma Abedin en Philippe Reines, de bewakers van Hillary’s imago, wilden dat haar reizen zouden verschillen van alles wat de wereld tot nu toe had gezien. In de eerste twee jaar van haar ambtstermijn had Condoleezza Rice zo nu en dan op openbare bijeenkomsten met jongeren gesproken en culturele evenementen bijgewoond, maar over het algemeen organiseerde ze haar buitenlandse trips alsof het een zakenreis betrof: korte uitstapjes, kortstondige bezoeken, meestal formele besprekingen met functionarissen. Maar Hillary was niet zomaar een minister van Buitenlandse Zaken, ze was Hillary Rodham Clinton. Ze was op zich al een politieke factor van gewicht, die meer omvatte dan de positie van minister van Buitenlandse Zaken. De baan moest zich maar naar haar voegen en niet andersom.
Het bezoek aan Azië was ook een beslissend moment voor het Amerikaanse leiderschap en de status van het land als supermacht. De wereld was aan het eind van het tijdperk-Bush allergisch geworden voor het leiderschap van de VS. Amerika’s invloed was tanende, zonder keihard werken zou de hoop op een nieuw begin dat door Obama’s verkiezing werd ingeluid, snel zijn vervlogen. Het land moest oude banden herstellen en over de hele wereld nieuwe bondgenoten zoeken die Amerika weer op de kaart zouden zetten als een gewilde partner. Maar in een wereld waarin alles en iedereen met elkaar in verbinding stond, waar de mening van het volk steeds meer invloed had op de nationale politiek – ook in niet-democratische landen – was het praten met regeringen niet meer voldoende. Hillary’s team wilde Amerika met behulp van de 21e-eeuwse technologie in contact brengen met de gewone man en vrouw en daarbij hun grootste troef uitspelen: de minister van Buitenlandse Zaken.
Clinton had als first lady al een geheel eigen stijl ontwikkeld. Ze had ziekenhuizen, dorpen en scholen bezocht, ze had gesprekken gevoerd met vrouwen en meisjes, had onderwijs en mensenrechten op de agenda gezet en de rechtelozen een stem willen geven. Als minister van Buitenlandse Zaken wilde ze op een persoonlijk vlak met mensen blijven omgaan: contact maken was wat ze het beste kon en wat ze het liefst deed. Clinton wilde haar nieuwe positie vooral gebruiken om wereldwijd de rechten van vrouwen en kinderen te verbeteren, een wens die voortkwam uit haar diepe overtuiging dat het nooit goed zou komen met de wereld zolang de helft van de wereldbevolking werd genegeerd. Ongeacht hoeveel oorlogen, vredesmissies, raketlanceringen of nucleaire crises er ook in het verschiet lagen, de vrouwenrechten moesten op de agenda blijven staan. Vier jaar lang zou er op het ministerie vaak laatdunkend met de ogen worden gerold, maar uiteindelijk gingen de mannen in het team overstag voor Hillary’s ideeën over ‘smart power’.
Jake Sullivan, de 32-jarige voormalige Yalestudent uit Minnesota, bedacht grote ideeën met ingewikkelde woorden, langetermijnstrategieën en abstracte concepten. Hij was een genie. Zijn 61 jaar oude baas was eveneens een genie, maar zij legde ook haar intuïtie en haar hart in de schaal. Zij wist hoe je dorre concepten in gewone mensentaal moest gieten. Huma Abedin en Philippe Reines gingen op zoek naar de juiste mix van evenementen voor deze nieuwe Amerika-campagne, een combinatie van publieke diplomatie en traditionele buitenlandse politiek, zodat het niet zou lijken alsof Hillary teruggleed in haar zachte rol van first lady. Samen met Sullivan zouden zij de grenzen van de Amerikaanse macht verleggen en Hillary wereldwijd bekendheid bezorgen via televisie, computerschermen en Twitterberichten. Ze wilden de discussie over de Amerikaanse buitenlandse politiek voor iedereen toegankelijk maken.
Een paar weken na Clintons aantreden op het ministerie werd het tijd om de mensen in kamer 6205 om advies te vragen. De Azië-deskundigen, de dossierspecialisten en de bureauchefs voor alle landen op de reisroute werden overdonderd door het verzoek mee te denken over de agenda en het reisschema. Waar kon Clinton in Seoul het beste een openbare bijeenkomst houden? Wie kon ze het beste in Tokio ontmoeten? Welk televisieprogramma was het populairst in Indonesië? Ze schenen al een hele tijd niet meer geraadpleegd te zijn. Het Witte Huis heeft altijd het laatste woord in het buitenlandbeleid, maar tijdens het besluitvormingsproces kan het ministerie van Buitenlandse Zaken op allerlei niveaus de nodige input leveren. Rice, voormalig adviseur van de Nationale Veiligheidsraad, pleegde nauwelijks overleg met het Gebouw. Colin Powell, haar voorganger, werd vaak niet bij het besluitvormingsproces betrokken.
Toen ze op de dag van haar aantreden daar op die tussenverdieping stond, had Clinton beloofd ieders inbreng te benutten, maar niemand had echt gedacht dat ze hen allemaal zou raadplegen. Clinton wilde de enorme denkkracht en jarenlange ervaring op het ministerie aanwenden om haar eigen besluitvorming te onderbouwen en, misschien omdat ze van vroegere fouten had geleerd, iedereen bij haar zaak betrekken. En net zoals de leden van de Senaat indertijd hadden verwacht dat ze zich als een prima donna zou gedragen, hadden de mensen van het ministerie zich al voorbereid op een diva. Maar in plaats daarvan schonk zij zelf de koffie in.
De vergaderingen onder het nieuwe leiderschap brachten nog een verrassing. Na acht jaar niet geregeerd te hebben, leken de Democraten de kunst van het dagelijks bestuur verleerd te zijn. Onder Rice en Powell werden vergaderingen met militaire precisie geleid: schema’s waren heilig, plotselinge crises voorbehouden, en plannen werden lang van tevoren vastgelegd. Maar de vergaderingen van de nieuwkomers hadden veel weg van cocktailparty’s – met veel luchtzoenen en geklets. De vergaderingen liepen vaak uit, zonder dat er aan het eind altijd een duidelijk actieplan lag.
De Democraten waren ook massaal in Washington neergestreken. Amerika was trots op zijn eerste Afrikaans-Amerikaanse president, maar het was ook verdeeld: slechts iets meer dan de helft van de bevolking had voor Obama gestemd. Maar toen de Obamavolgelingen in de hoofdstad aankwamen, bleek de stad nog steeds in de greep van dezelfde euforie te verkeren die op de verkiezingsavond de hele wereld had overspoeld. Vanuit de hele stad kwamen opgewonden meldingen binnen als er leden van de regering-Obama waren gespot, die een haast mythische status hadden verworven. David Axelrod, het brein achter de campagne, was gezien toen hij in de Commissary zat te brunchen, een populair restaurant even ten oosten van Dupont Circle. BlackBerry’s piepten en trilden overal terwijl het nieuws zich als een lopend vuurtje verspreidde. De stafchef van het Witte Huis, Rahm Emanuel, trok om 5 uur ’s ochtends baantjes in het YMCA-zwembad. Of was het nou Timothy Geithner? Was dat Obama’s tekstschrijver Jon Favreau die in het huis hiernaast kwam wonen? Was hij echt pas 27 jaar? Hoeveel profielschetsen van mensen in het Obama-team kon je in één week kwijt in The New York Times?
Washington is een rustige provinciestad met brede, lommerrijke avenues die enigszins aan Parijs doen denken, met duizenden overheidsambtenaren in slechtzittende pakken en amper een handvol restaurants die de moeite waard zijn. Maar met de komst van Obama en zijn entourage was de hoofdstad van de supermacht van de wereld plotseling cool geworden. Iedereen wilde naar het District of Columbia verhuizen en deel uitmaken van de geschiedenis. Elke avond hielden journalisten vol spanning hun inbox in de gaten om te zien of er een e-mail van het Witte Huis binnenkwam met het programma van de president voor de volgende dag. Hij zou een dienst in de National Cathedral bijwonen, hij ging een bevel ondertekenen om de detentie-inrichting in Guantanamo Bay te sluiten, hij zou een bezoek brengen aan de leden van het huis van afgevaardigden op Capitol Hill. Maandenlang wist elke e-mail met het dagprogramma van de president de journalisten in rep en roer te brengen.
De tweede week van februari ging voorbij en op het ministerie werd de laatste hand gelegd aan het programma van Hillary’s Azië-reis. Dat wil zeggen, bijna de laatste hand. Op de startbaan van luchtmachtbasis Andrews in Maryland stond in elk geval een vliegtuig klaar voor een speciale missie, met het embleem van het ministerie van Buitenlandse Zaken met klittenband op de deur bevestigd.
PK mB$ OEBPS/cover.html